4 maart 2016 om 05:00 door Metro
Suzanne Verstegen: 'De overstap naar speciaal basisonderwijs en twee keer in de week logopedie hebben Nina goed gedaan.' / Femmy Weijs
Haar moederinstinct vertelde haar al vroeg dat er iets niet klopte. Nina, de dochter van Suzanne Verstegen, praatte nog niet toen ze 2 jaar oud was. Sterker nog: ze maakte nauwelijks geluid. Maar haar omgeving stelde haar gerust: joh, dat komt vanzelf, je kind is gewoon wat later in de taalontwikkeling. Maar als de taalontwikkeling van kinderen niet normaal verloopt, kan dat wijzen op een taalachterstand of zelfs een taalontwikkelingsstoornis. Professionals én ouders spelen een belangrijke rol in de begeleiding en behandeling.
Slappe mond- en tongspieren
Inmiddels is Nina 7 jaar oud, volgt ze speciaal basisonderwijs en verloopt haar taalontwikkeling met horten en stoten. Suzanne Verstegen over de achterliggende jaren: ,,Toen ik toch onderzoek liet doen naar Nina, kwam ik eerst bij een KNO-arts terecht. Pas toen ze 3,5 jaar oud was, bezocht ik voor het eerst een logopedist. Die zag het meteen: Nina had slappe mond- en tongspieren. Volgens haar had dit al veel eerder moeten worden gesignaleerd. Ik herkende me in het verhaal van de logopedist, want Nina’s mond leek altijd al wat ongevoelig.”
Leukste schooldag
De logopedist startte vervolgens een intensief traject met Nina, wat succesvol was. Verstegen: ,,Haar kauwspieren werden versterkt, waarna ze al snel geluid begon te maken. Later volgde het spreken. Toch bleef haar woordenschat klein en ook was ze moeilijk verstaanbaar. Welke taalontwikkelingsstoornis ze precies heeft, weten we nog steeds niet. Waarschijnlijk heeft het iets te maken met zuurstofgebrek bij haar geboorte.”
We zien vooruitgang
Hoe dan ook gaat het nu erg goed met Nina, afgezien van de achterstand in taalontwikkeling. Verstegen: ,,Dat het goed met haar gaat, heeft onder meer te maken met het feit dat ze wordt behandeld door een team van onder meer een fysiotherapeut, een logopedist en een kinderpsycholoog. Vanuit verschillende invalshoeken wordt naar haar probleem gekeken. Ook heeft de overstap naar het speciaal basisonderwijs haar goed gedaan. Daar is veel extra aandacht voor haar. Ze krijgt tweemaal per week een halfuur logopedie, bijvoorbeeld om haar woorden te leren ordenen. Het is een chaos van woorden in haar hoofd, maar we zien echt vooruitgang in de ordening daarvan. Zelf voelt ze zich ook beter in haar vel. Na haar eerste schooldag op de nieuwe school verzuchtte ze: ‘Dit is de leukste schooldag die ik ooit gehad heb.’ Die stijgende lijn is fijn. Al blijft het lastig, want het gaat allemaal met golfbewegingen.”
Lees ook: Logopedist in de kleuterklas: ‘die vreemde juf’
Stoornis of achterstand?
Het verhaal van Suzanne Verstegen en Nina is illustratief voor het belang van vroegtijdige signalering van taalontwikkelingsstoornissen, volgens hoofd van de afdeling logopedie bij onderwijsbegeleidingsdienst OnderwijsAdvies Andy van Kollenburg. Samen met haar team richt zij zich op het signaleren en leren signaleren van spraak- en taalproblemen bij 0- tot 4-jarigen. Essentieel onderdeel van haar werk: het toerusten van ouders én professionals, zoals pedagogisch medewerkers en medewerkers van consultatiebureaus. Aan hen legt ze bijvoorbeeld het verschil uit tussen een normale taalontwikkeling, een taalontwikkelingsstoornis en een taalachterstand.
Minimumspraaknormen
Van Kollenburg: ,,Kort gezegd heeft een kind een normale taalontwikkeling als het aan minimumspraaknormen voldoet. Dat zijn standaarden die omschrijven wat een kind op een bepaalde leeftijd moet kunnen, en welke variatie is toegestaan. Een te grote afwijking van de norm kan wijzen op een taalachterstand, die te maken heeft met onvoldoende taalaanbod in de omgeving van het kind. Denk aan ouders die om wat voor reden dan ook het kind niet genoeg voorlezen, of te weinig met het kind spreken. Maar zo’n afwijking van de norm kan ook wijzen op een taalontwikkelingsstoornis, die meer met het kind zelf heeft te maken.”
Kromme zinnen
Signalen die volgens Van Kollenburg kunnen wijzen op een taalontwikkelingsstoornis zijn onder meer het spreken in korte, kromme zinnen. Iets waar ouders en professionals op kunnen letten. ,,Ook woordvindingsproblemen en inadequate antwoorden op vragen zijn voorbeelden van signalen. Maar dit zijn echt maar voorbeelden. Het is lastig om iets in zijn algemeenheid te zeggen. De problematiek hangt erg af van het individuele kind en van de leeftijd.”
Als er twijfels zijn of een kind een taalontwikkelingsstoornis heeft, kan het verder worden onderzocht. Van Kollenburg: ,,Bij OnderwijsAdvies bieden we vanuit de gemeente een logopedisch spreekuur aan, waar taalproblematiek nauwkeurig in kaart wordt gebracht en zo nodig voor vervolg wordt verwezen. Bij het vermoeden van een taalontwikkelingsstoornis wordt multidisciplinair onderzoek gedaan, waar taalonderzoek deel van uitmaakt.”
Frustratie
Van Kollenburg kan het belang van vroegtijdige signalering en behandeling niet genoeg benadrukken. ,,Een kind kan dan snel adequaat worden geholpen worden. Bijkomende problemen kunnen worden voorkomen. Preventie van gedragsproblemen is bijvoorbeeld belangrijk. Kinderen met taalproblemen ontwikkelen op de basisschool niet zelden ook gedragsproblemen, uit frustratie over hun taalprobleem.”
Onvoldoende kennis
Juist vanwege dat belang van vroegtijdige signalering en preventie hamert Van Kollenburg op de rol van de pedagogisch medewerkers in een vve-programma. Van Kollenburg: ,,In mijn ogen is het zo dat pedagogisch medewerkers vaak onvoldoende kennis hebben van taalontwikkelingsproblemen, en dus ook onvoldoende handvatten hebben om taal bij deze groep kinderen te stimuleren. Logopedisten kunnen een cruciale rol spelen in de opleiding en toerusting van deze pedagogisch medewerkers, maar ook van andere professionals. Op welke signalen moeten zij letten? En hoe moeten ze vervolgens handelen?”